Bij de technische beoordeling van plannen zien we veel daglichtberekeningen voorbij komen waarbij we vaak dezelfde soorten afwijkingen constateren. Dit zijn de drie afwijkingen die het meest voorkomen:
- Projectievlak binnenzijde van de wand
- Belemmering door wand zelf
- Terugliggende verblijfsgebieden (bij dakkapellen)
Hoe zit het precies in deze situaties en wat kan er fout gaan?
1. Projectievlak binnenzijde van de wand
Volgens het Bouwbesluit (artikel 3.75) heeft een verblijfsgebied een volgens NEN 2057 bepaalde equivalente daglichtoppervlakte in m² waarvan de getalswaarde niet kleiner is dan 10 % van de vloeroppervlakte in m² van dat verblijfsgebied, in geval van een woonfunctie. Bovendien mag dit voor een verblijfsruimte niet kleiner zijn dan 0,5 m2.
NEN 2057, dat in dit deel van het Bouwbesluit is aangestuurd, is in 2011 gewijzigd. Wat er onder meer is gewijzigd, is de positie van het projectievlak. Onder de oude manier van rekenen werd het projectievlak op de buitenzijde van de gevelopening gelegd. Sinds de wijziging van 2011 wordt dit projectievlak niet aan de buitenzijde maar aan de binnenzijde van de constructie geplaatst.
Door deze wijziging is er bij een groot aantal veelvoorkomende situaties, zoals bijvoorbeeld bij spouwmuren, sprake van een soort overstek. Dit leidt dus tot een belemmering in de β-zone.
De hiernaast getoonde afbeelding geeft een dergelijke situatie goed weer. Doordat in dit geval het projectievlak aan de binnenzijde van de constructie ligt, vormt de dikte van de wand een belemmering in het β-vlak. Met de huidige dikte van spouwmuren levert dat in de β-zone al snel een belemmering op van meer dan 20o, zodat er voor de bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte een lagere Cb-waarde van toepassing zal zijn. Dit leidt al snel tot een verlaging van de Cb-waarde van 0,80 naar 0,78 of 0,77.
2. Belemmering door wand zelf
De hiervoor genoemde wijziging van de positie van het projectievlak heeft ook voor de bepaling van de tegenoverliggende belemmeringen, niet zijnde overstekken(de α-zone) gevolgen gehad. Wanneer de belemmeringen in de α-zone bepaald worden kan het in sommige gevallen namelijk zo zijn dat de gevel zelf een belemmering vormt.
De gevallen waarop we hier doelen zijn situaties met smalle ramen. In de afbeelding hieronder is een smal raam afgebeeld met daarin de alpha-sectoren geprojecteerd. Doordat het projectievlak aan de binnenzijde van de gevelconstructie wordt gelegd snijden de sectoren 1 en 10 de gevel, dit is aangegeven met de gele vlakken in deze sectoren. Voor deze twee sectoren moet er daarom een belemmering worden opgenomen bij het vaststellen van de belemmering in de alpha-zone.
Hierdoor kan er hoogstwaarschijnlijk geen gebruik meer worden gemaakt van de basis alpha-waarde van 20o. Deze kan worden toegepast wanneer er geen belemmering is in de alpha-zone. In dit geval moet de werkelijke gemiddelde belemmering worden bepaald. Wanneer dit lager is dan 20o, moet er een alpha-hoek van 20o worden gehanteerd. Ligt het gemiddelde hoger dan 20o dan moet dat gemiddeld worden gebruikt.
3. Terugliggende verblijfsgebieden (bij dakkapellen)
Een ander geval waarbij we vaak een afwijking constateren ten opzichte van de omschreven eisen in NEN 2057 is wanneer er een dakkapel met daglichttoetreding in een verblijfsruimte wordt toegepast.
NEN 2057 geeft in hoofdstuk 12 aan dat er voor dakkapellen en vooruitspringende ruimtedelen die buiten het verblijfsgebied zijn gelegen, aanvullende eisen gelden. Stel dat er een vooruitspringend geveldeel aanwezig is dat niet direct aan het verblijfsgebied grenst, maar wel aan de gebruiksoppervlakte van de ruimte. En de breedte van het vooruitspringende deel ten minste 1,8 m is of de verhouding tussen de breedte (B) en diepte (D) van dit vooruitspringende ruimtedeel groter is dan of gelijk is aan 1,5. Dan mag het projectievlak worden neergelegd aan de binnenkant van het gevelvlak van het vooruitspringende ruimtedeel.
In veel gevallen waarbij een dakkapel wordt gebruikt voor de daglichttoetreding van de verblijfsgebieden, is dit echter niet het geval. De hieronder afgebeelde situatie laat een dergelijke situatie zien. Er wordt hierbij niet voldaan aan de minimale eis van 1,8 m breed en ook niet aan de breedte en diepte verhouding van tenminste 1,5. In dergelijke gevallen moet het projectievlak niet aan de binnenzijde van de gevelconstructie worden gelegd maar wordt het projectievlak gelegd op de begrenzing van het verblijfsgebied. Dit heeft tot gevolg dat er aanzienlijke belemmeringen optreden waarbij het in veel gevallen twijfelachtig wordt of er voldoende daglichttoetreding overblijft om de ruimte aan te kunnen merken als verblijfsruimte.